Algemene bepalingen inzake de vaststelling van uitkeringen wanneer de werknemer of zelfstandige aan de wetgevingen van twee of meer Lid-Staten onderworpen is geweest
1. Het recht opuitkeringen van een werknemer of zelfstandige of van diens nagelaten betrekkingen wordt, zo deze werknemer of zelfstandige onderworpen is geweest aan de wetgevingen van twee of meer Lid-Staten, overeenkomstig dit hoofdstuk vastgesteld.
2. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 49 moet ten aanzien van alle wetgevingen waaraan de werknemer of zelfstandige onderworpen is geweest, worden overgegaan tot vaststelling van de uitkeringen zodra door de betrokkene een daartoe strekkend verzoek is gedaan. Van deze regel wordt slechts afgeweken, indien de betrokkene uitdrukkelijk verzoekt de vaststelling van de ouderdomsuitkeringen, welke opgrond van de wetgevingen van één of meer Lid-Staten zouden zijn verkregen, uit te stellen.
3. Dit hoofdstuk heeft geen betrekking opp ensioenverhogingen of aanvullingen van pensioenen voor kinderen of wezenpensioenen, welke overeenkomstig hoofdstuk 8 worden toegekend.